Dr. J.N. Mouthaan is godsdienstdocent en tevens docent aan het Centrum voor Godsdienstonderwijs (CGO). Daarnaast is hij een van de drie gewaardeerde medewerkers van het studiesecretariaat Schriftgezag, ingesteld door de laatste Generale Synode. De gemeente van Veenendaal dient hij al een aantal jaren in het ambt. De talenten die de Heere hem schonk, verbergt hij bepaald niet in een zweetdoek. Het is ook zijn uitdrukkelijke verlangen dat zijn proefschrift dienstbaar mag zijn aan de gemeenten.
Vier theologen
Mouthaans proefschrift, dat hij op 18 juli verdedigde, gaat over de visie van vier theologen op de belofte van het Evangelie en het bevel om die te geloven. Drie van hen, voor de lezers de minst bekende, waren hoogleraar in de Nederlanden. Het betreft Heinrich Alting, Johannes Cloppenburgh en Johannes Maccovius. De vierde, een Schot, is voor ons juist heel bekend. Het betreft Samuel Rutherford. Ze leefden allen in de zeventiende eeuw, in de tijd dus rond en na de Synode van Dordrecht (1618-1619). Alting woonde deze synode als afgevaardigde bij. Deze synode veroordeelde de leer van de remonstranten en bevestigde de zuivere leer in de Dordtse Leerregels. Remonstrantse predikanten werden afgezet. De waarheid zegevierde, maar de remonstranten bleven kritiek houden op de gereformeerde leer. Als Jezus niet voor iedereen gestorven is, zo redeneerden ze, hoe kan de prediking dan iedereen oproepen tot het geloof in Christus? En, mag elke kerkganger werkzaam zijn met Gods beloften, of moet je eerst weten dat je een uitverkorene bent?
Grondig
Het proefschrift van Mouthaan maakt duidelijk dat ‘zijn’ vier theologen zeer grondig hebben nagedacht over dergelijke vragen. En niet alleen zij. We kunnen alleen maar diep onder de indruk zijn van het niveau van theologiebeoefening in de tijd rond en na de Synode van Dordrecht. Daarom past ook een woord van waardering richting Mouthaan, die veel van zijn tijd gestoken heeft om de veelal Latijnse werken van de vier theologen te bestuderen. Het is Mouthaan opgevallen hoe uitgebalanceerd de theologen hebben geschreven over belofte en geloof. Ze bleven daarbij allen binnen het kader van de Dordtse Leerregels. Tegelijkertijd zocht bijna elke predikant naar een verantwoorde wijze om Gods genadebeloften te prediken en op te roepen tot het geloof in Christus.
Rutherford
Heel mooi staat een en ander samengevat in hoofdstuk 25 van de Catechismus die Samuel Rutherford
heeft opgesteld. Dit hoofdstuk over het geloof telt dertien vragen. We herkennen daarin veel van wat Mouthaan in zijn proefschrift over Rutherford schrijft. Geloof is een zekere kennis en een vast vertrouwen. Tegelijkertijd, zo zegt Rutherford, is geloof een
leunen op Christus, als een vermoeide reiziger die bij een herberg aankomt, waar hij zijn bepakking op de grond zet. Geloof is bij Rutherford, zo legt Mouthaan in zijn proefschrift uit, een door Gods Geest gewerkte daad van de wil, een overgave van een arme zondaar aan Christus. Een belangrijke vraag is of ik moet geloven dat Christus voor mij stierf. U moet zich eerst tot Christus als Verlosser wenden, in die weg volgt het geloven dat Hij voor u stierf, zo leert ons Rutherford. Kom met nederige gedachten over uzelf en hoge gedachten over Christus tot Hem. Maar, als Hij niet voor mij is gestorven? Dat zijn de verborgen gedachten van Christus, zo stelt Rutherford. Daar moet u niet mee beginnen. En de verworpenen? Ook zij moeten geloven, ofwel op Christus rusten, al kunnen zij dat niet. Maar zij worden niet opgeroepen te geloven dat Christus voor hen is gestorven.
Verlangen
De andere drie onderzochte theologen zetten elk hun eigen accenten. Maar, wat de hoofdzaken betreft, staan ze dicht bij elkaar. In elk geval verlangen ze er allen naar - en met hen elke rechte Evangeliedienaar - dat zondaren door Gods Geest tot Christus worden geleid om in Hem de zaligheid te vinden.